Muggen en Muzungus
In 1994, reisde ik voor het eerst met het vliegtuig, naar een bestemming buiten Europa. Ik vloog via Nairobi naar Kampala, om overland weer naar Nairobi terug te keren. Met de bus, heel vroeg in de ochtend, het was nog donker, kwam ik aan. Alhoewel ik en mijn vriendin Tessa de enige blanken in de bus was, werd ons geadviseerd allemaal in de bus te blijven tot het licht was. Horloge en juwelen moest je maar beter afdoen want daar hakken ze zo je arm voor af, da’s sneller. Grote indruk maakte deze grote Afrikaanse stad destijds op me. Een gevaarlijke stad waar je de dreigende sfeer goed kon voelen. Na zevenen waren er alleen nog vage lieden op straat, zwervers, dronkelappen, hoeren en vóór iedere winkelpui zat een grote zwarte gast met een flinke knuppel of geweer…
Hoe anders is onze aankomst nu, zeventien jaar en vele ervaringen later. We worden de stad ingezwaaid en rijden naar de Jungle Junction, een camping aan de rand van de stad in een dure wijk met luxe appartementencomplexen, supermarkten en veel expats op straat. Alhoewel het niet eens goed aangegeven staat komen we binnen in een waar overlandersparadijs. We zijn echt verbaasd. Het is er druk; er staan veel motoren voor een workshop, een aantal campers, 4×4’s en trucks staan op het gras en er is een huis met gezamenlijke keuken, woonkamer en gratis Wifi. Hier kunnen we lekker bijkomen, aan onze motoren klussen, de website bijwerken en informatie uitwisselen terwijl we op ons Sudanese visum wachten.
Voor mij pakt het echter anders uit. Ik heb al twee dagen heftige spierpijn en ’s nachts word ik wakker met een dikke keel en lig ik net niet te rillen van de kou. Ook ’s ochtends als we naar de Sudanese ambassade gaan voel ik me niet lekker, ik heb het nog steeds koud en flinke hoofdpijn. Terwijl Anne en Reinier boodschappen gaan doen, rij ik met Merijn naar het ziekenhuis voor een malariatest en helaas krijg ik hier de bevestiging van wat we al vreesden. Het eerste malariaslachtoffer is gevallen. Muggen-muzungus: 1-0.
Van de andere kant, een betere plek om ziek te worden kon ik me niet wensen. We ruilen de tent voor een kamer en ik kruip met pillen, thermometer, veel kleren en 3 slaapzakken in bed. Die eerste dag en nacht zijn gevuld met klassieke aanvallen van rillen en tegen de 40 graden koorts. De spierpijn, hoofdpijn en dan niet kunnen slapen zijn het ergst. Liever had ik lekker koortsige dromen, maar helaas moet ik dit allemaal bewust meemaken. Gelukkig word ik wel goed verzorgd door Merijn, Anne en Reinier en ook de rest van de gasten leven met me mee, wat ik wel ontroerend vind. Er is zelfs een vrouw die voor me wil bidden, maar alleen als we ook christenen zijn.
Ik vind het jammer dat ik het leven ‘beneden’ de komende dagen mis want er blijken veel leuke mensen rond te lopen en er komt steeds meer info vrij over de straks te volgen route. Het wordt kiezen tussen twee heftige stukken; de Marsabit-Moyale route oftewel “the Hellroad”: 300 km verschrikkelijk wasbord, stenen woestenij waar vele motorrijders stuk rijden en laatst nog een paar fransen zijn beschoten door bandieten. De ander is de “Lake Turkana” route, een stuk van ruim 800km zonder benzine en water, over grote lavastenen en door diep zand. Wel een landschappelijk heel bijzondere route door een vulkanische woestijn langs het grootste permanente woestijnmeer ter wereld, het Turkanameer. Er leven twee stammen, de Turkana en Samburu, beiden nomaden die leven van hun vee en regelmatig conflicten hebben met elkaar. Tot nu toe laten ze toeristen erbuiten.
We besluiten de Turkana-route te gaan doen. Ik zie er wel een beetje tegenop. Het wordt verschrikkelijk afzien en ik weet niet of ik het wel kan, bovendien is m’n pootje net beter en dat wil ik graag zo houden. Het lijkt me wel heel bijzonder, mooi en achteraf een fantastische ervaring, bovendien is het alternatief niet veel beter. Misschien komt er komende dagen nog wel een auto langs bij wie we ons kunnen aansluiten en die benzine voor ons kan meenemen.
Op zondag, als ik me langzaam wat beter begin te voelen, komt Anne langs om te vertellen dat Reinier zich ook niet goed voelt en ze langs het ziekenhuis gaan. Muggen-muzungus:2-0. Tja, da’s flink balen. Maar eigenlijk is er nog niet heel veel verloren, we moesten immers sowieso wachten op het Sudanese visum. En ik vind het ook niet zo erg, even pauze. Zo heb ik nog even rustig de tijd voor het schrijven van dit stuk. We gaan zo snel, het is nauwelijks bij te benen. Ik ben de hele dag in mijn helm aan het schrijven en ook ’s nachts ben ik op reis. En omdat we zo weinig op plekken komen met elektriciteit is het lastig mijn gedachten te ontladen. Maar nu heb ik dus eindelijk volop tijd.
Tijdens onze laatste avond in Malawi komt er een motorrijder de bar binnen gestapt. Hij draagt een T-shirt met ‘Bad Boy’ erop, bestelt een biertje en we raken in gesprek. Het is Neil, een brede gast op een Tenérè die naar zijn werk rijdt. In 6 dagen is hij vanuit Durban naar het noorden van Malawi gereden en hij wordt binnen een paar dagen verwacht op een meeting waar hij hoort of hij in Kenia of Ethiopië moet zijn. Neil is helikopterpiloot die werkt op een vloot schepen die andere schepen moeten beschermen tegen de Somalische piraten. De piraten opereren in het gebied tussen de golf van Aden en het zuiden van Mozambique. Een paar dagen geleden is er nog een Deens schip gekidnapt dat voor een miljoen dollar aan losgeld weer vrij kwam om kort daarna weer in handen van de piraten te vallen. Neil werkt voor een privé onderneming die betaald wordt door de gezamenlijke verzekeringsbedrijven en scheepvaardijen. Het wordt een bijzondere avond met veel bier en sterke verhalen. Twaalf jaar werkte Neil bij CNN, maar na het oorlogsgeweld in Kosovo waarbij hij veel vrienden heeft verloren was hij het zat. Hij besloot een andere tak van verslaggeving te proberen, sport en business, maar na een jaar van veel tennisballen volgen op Wimbledon vond hij dit dodelijk saai. Dus ging hij terug naar Zuid-Afrika, maar daar bleek het ontzettend moeilijk te zijn een baan te vinden, zelfs voor iemand met zoveel ervaring als hij. Tijd voor een carreer change en zo werd hij helikopterpiloot. Hij rookt aan één stuk door, maar dat is niet iets om zich zorgen over te maken. Hij vreest dat zijn leven op een andere, gewelddadigere manier zal eindigen. Zoals dat van collega’s in Zuid-Afrika waar hij zijn pilotencarrière begon met het volgen van GPS-trackers onder gestolen auto’s in Johannesburg. Als de gangs de helikopters boven zich zien cirkelen willen ze ook nog wel eens gericht in de lucht schieten. Zo kwam hij zelf ook een keer terug met een aantal kogelgaten in zijn chopper waarvan hij niets gemerkt had totdat hij weer aan de grond stond.
Als we willen weg rijden heeft Anne een lekke band. Verder verliezen we onderweg nog wat tijd met olie en benzine zoeken en Reinier z’n motor begint te haperen. Of eigenlijk niet haperen, want hij kan alleen nog doorrijden omdat zijn gas blijft hangen. Zo redden we het niet tot de grens, maar komen terecht bij Chitimba camp, een prachtplek aan het meer aan de voet van een bergplateau en een oude missiepost Livingstonia. Ed en Carmen uit de buurt van Deurne waren het zat in Nederland en zochten via internet naar een camping in zuidelijk afrika. Voor weinig geld konden ze deze geweldige camping kopen, direct aan het meer, vanaf het strand kijk je tegen een groene tafelberg. Hier zou ik ook wel kunnen wonen denk ik. Ruimte, vrijheid, altijd mooi weer….mmmmm. Maar ja, is dat het dan? Zou je daar dan echt gelukkig zijn? Zo ver van vrienden en familie. En het lijkt me ook moeilijk hier nieuwe vrienden te maken, het verschil in rijk en arm is enorm. Bovendien heb je uiteindelijk een plek met een heleboel personeel en ben je meer manager dan eigen baas….
Terwijl Merijn en ik ons met Ed onderhouden en eindelijk onze foto’s kunnen uploaden (hij heeft namelijk internet via de satelliet uit Nederland), knutselen Anne en Reinier in het donker aan hun motoren. Carburateurs uit elkaar halen, schoonmaken, sproeier vervangen etc., het zijn echte bushmechanics geworden. Ik vind het wel knap hoor, ze liggen veel vaker onder hun motoren dan wij omdat die van hen nog 10 jaar ouder zijn, maar bijna altijd kunnen ze het zelf fixen. Toch ben ik blij dat die van ons het ‘gewoon’ doen. Maar aan onderhoud ontkomen ook wij niet, dus ’s ochtend vervangen we allemaal onze olie en filters en hebben we weer een verse start. We willen eerst nog naar Livingstonia voor we naar de grens rijden, maar de weg ernaar toe lijkt meer een vijftien kilometer lang, best wel steil, met grote stenen bezaaid breed geitenpad. We rijden een stuk omhoog, maar ik doe het al in mijn broek bij de gedachte dat we straks ook naar beneden moeten. Gelukkig vindt Merijn het ook niet zo’n goed idee en na overleg besluiten we om te draaien. Per slot van rekening is dit alleen een leuk uitje, geen moetje. Helaas word ik een beetje bevangen door de gedachte dat ik ga schuiven en vallen en ik krijg al pijn aan m’n been bij de gedachte alleen. Daar sta ik dan, schuin op de helling met m’n rem ingeknepen. Het is meer lopen dan rijden maar da’s ook gevaarlijk. Tenslotte moet Reinier mijn motor een stuk naar beneden rijden. Wat een afgang! Ik voel me er nog de halve dag lullig over. Het off-roaden ging eigenlijk net zo goed de laatste tijd, steeds beter eigenlijk.
Op weg naar Tanzania stoppen we nog een keer en lunchen in een boomgaard met sinaasappels. Er staan al snel een hoop kinderen om ons heen en er komt een oudere man aangelopen, de eigenaar van het terrein. Hij heet ons van harte welkom op zijn land en haalt een emmer sinaasappels voor ons. Er komen steeds meer mensen en ik raak in gesprek met een van zijn schoonzoons die ik vertel over onze reis. Hij vraagt me met welk doel we hier zijn, want de meeste blanken hier komen als vrijwilliger. Nee, wij zijn hier voor de lol, voor onszelf. Tja, het is een beetje pijnlijk als je dat zegt. De confrontatie van ons geluk om werk te hebben, makkelijk veel geld te kunnen sparen en overal een visum te krijgen. Dat staat in schril contrast met de mogelijkheden en levensomstandigheden van de bewoners van de meeste landen waar we doorheen komen.
De grens met Tanzania verloopt goed, behalve dat we redelijk geïrriteerd raken door een zwerm verzekeringverkopers. Op zich niks mis mee, een aansprakelijkheidsverzekering, maar ik koop liever niets bij de grens wat niet hoeft. Daar word je zelf meestal niet beter van. Dus besluiten we het niet te doen, het kan altijd later nog in een of andere stad. De politiemensen bij de grens kunnen me niet vertellen of het verplicht is en we wagen het erop.
Als we Tanzania inrijden zien we opnieuw groene theeplantages, bananenplantages en rijden we de bergen in. Als we naast ons de valleien inkijken zien we niets dan één grote groene zee, prachtig! Een nieuw land binnenrijden is altijd weer spannend en worden we meestal gewaarschuwd dat de buren dieven zijn of anderszins niet okee. Maar ook hier zijn de mensen weer superaardig, gaan de handen de lucht in en de duimen omhoog. Tanzania is een verrassend land. Verrassend mooi en verassend aangenaam. Mensen spreken goed engels en laten je met rust. Nu besef ik pas goed hoe enorm druk het eigenlijk was in Malawi. Hordes mensen liepen daar langs de weg en vooral honderden kinderen. Hier in Tanzania is het een stuk rustiger en houden de mensen afstand, dit heeft wel tot gevolg dat we minder contact met de bevolking hebben.
Als we de volgende dag weer op weg zijn en ik net heerlijk aan het genieten ben word ik gestopt door de politie die een vriendelijk praatje met me begint. Ik ratel terug en krijg dan een snelheidsmeter onder m’n neus met 69 erop. Ik heb het eerst niet goed door, maar krijg een boete voor te hard rijden, 40 dollar. Of eigenlijk twee: één voor te hard rijden (50km max.) én voor ‘failure to observe’, want dan had ik het bord wel gezien en had ik niet te hard gereden. Ha! Da’s een goeie! Met een paar grapjes en de paar woorden Swahili die ik me nog herinner krijg ik er de helft af en mogen we verder. Ik was allang blij dat ik alleen een boete kreeg, de anderen reden allemaal achter me, net zo hard.
We slapen bij een prachtig meer in een bos waar buiten een paar vissers en wij niemand is.’s Ochtends plakken Merijn en ik mijn vierde lekke band deze reis. Als Merijn de tent in wil pakken begint hij te roepen: kom kijken! kom kijken! de hele tent zit vol met mieren! Op onze matjes en vooral eronder krioelt het van de mieren. Het blijken termieten die zich door de tent en de matjes heen omhoog gevreten hebben. Tientallen gaatjes zitten er in de onderkant en ook de matjes zijn nu definitief onherstelbaar lek.
De landschappen in Tanzania zijn echt geweldig divers. In één dag rijden we van koele, groene bergen door hete, droge, savannevlakten en een vallei met overal reusachtige baobab bomen. De weg gaat zelfs door Mikumi Nationaal Park waar we binnen tien minuten wildebeesten, tientallen giraffen, impala’s, zebra’s en kuddes olifanten tegenkomen. Gratis safari, te gek! We mogen echter niet het park zelf inrijden om te kamperen, ook wel begrijpelijk want er zitten ook leeuwen. Dus rijden we een stukje terug en kamperen op een Zwitsers/Tanzaniaanse camping. De Zwitser is een sympathiek figuur en heeft het na zes jaar mooi voor elkaar. Ook heeft hij een aantal dieren rondlopen, waaronder twee kalkoenen waar ik me kostelijk me amuseer. Wat een bizarre beesten!
We rijden naar de voormalige hoofdstad Dar-es-Salaam, een van de oude handelssteden aan de Indische Oceaan. Arabische, Indiase en Afrikaanse invloeden hebben gezorgd voor een interessante smeltkroes van culturen. Hier en daar zie je zelfs een misplaatste Duitse kerkspits uit het straatbeeld omhoog rijzen. Een overblijfsel uit de Duitse koloniale overheersing. Het doet me allemaal een beetje denken aan Maleisië. We gaan er natuurlijk iedere dag lekker Indiaas eten en bezoeken het nationaal museum, een mix van antropologie, historie en natuur. Het stelt niet heel veel voor, maar toch leuk dat het er is en dat er voor gezorgd wordt dat het nationale erfgoed niet verloren gaat. We leren er over de slavenhandel die al sinds de tweede eeuw door de Arabieren gevoerd werd, over de Duitse en Engelse kolonialen en de vondsten van de eerste mensachtigen. Het begin der mensheid begon immers hier in Oost-Afrika, waar in het Riftgebied talloze fossielen en overblijfselen zijn gevonden van de eerste mensen die hier zo’n tweehonderd miljoen jaar geleden rondliepen.
Op weg naar Kenia zien we steeds meer Masai lopen, misschien wel de bekendste stam van Afrika. In hun blauw/paars/rode gewaden, met grote speren en kralen kettingen en armbanden zien ze er indrukwekkend uit. Ik wil eigelijk wel heel graag een foto met een van hen samen met Merijn, ter compensatie van de foto’s met kleine Aziaten. En ook een van één van hen op mijn motor, maar het wordt helaas niets. Alhoewel de meesten breed grijzen en zwaaien als we langskomen en zij ons waarschijnlijk net zo interessant vinden als wij hen, durf ik niet te stoppen en te vragen. Stom.
Reinier heeft een leuk weggetje ontdekt dat tussen Mt. Meru en Mt. Kilimanjaro loopt. Van de Kilimanjaro, met bijna zesduizend meter de hoogste berg van Afrika, zien we helaas alleen de contouren en een streepje sneeuw. Alhoewel het een stralende dag is, hangt er toch een soort mist of nevel voor. Het wordt weer een leuk offroad tripje en we slapen in een uitgestrekt niemandsland, een soort savannewoestijn, waar ik na het eten een fijn koeiepoepvuurtje weet te stoken. Zo genieten we weer van een fantastische zwarte sterrennacht. Ook de halve ochtend rijden we nog door dit gebied waar ook af en toe een dorpje is met Masai en andere mensen. Ze staan raar te kijken. Wij ook, ongelofelijk dat hier mensen wonen in deze hete, droge woestenij. Er zijn weer wat nerveuze momenten als de weg lijkt op te houden, maar dan naar beneden blijkt af te buigen over een stoffig, stenig pad. Maar het blijkt een goede oefening, want het gaat alweer beter. Gelukkig! Net als ik het weer erg leuk begin te vinden komen we weer op een spikplinternieuwe, zwarte, glinsterende asfaltweg die naar Kenia leidt.
Inmiddels zijn Reinier en ik allebei hersteld van de malaria. Morgen nog een dagje aansterken en dan op weg naar Ethiopië, het zal een moeilijke en barre tocht worden en een hels avontuur!