Dust devils on the hell road
We hebben het gehaald! De gevreesde route van Noord-Kenia naar Ethiopië, van Marsabit naar Moyale ligt achter ons en we genieten van een welverdiende rust in Wim’s Holland House in Addis Abeba.
Weer blijven we veel te lang in Nairobi hangen. Het is druk bij de Jungle Junction, er zijn oude bekenden en we leren ook weer nieuwe mensen kennen. Er is een dokter uit Engeland, Tom, die een jaar in Zuid Afrika heeft gewerkt en nu op zijn motor naar huis rijdt. De verhalen over het ziekenhuis zijn onvoorstelbaar. Hij verteld dat hij erg moest wennen aan de Zuidafrikaanse mentaliteit. Dat dokters, de anesthesist en zelfs de patiënten zelf vaak niet komen opdagen voor een operatie. Er zijn ‘fantoom’ dokters die helemaal niet in dienst zijn van het ziekenhuis, maar alleen op de loonlijst zijn gezet door het management om extra geld te genereren. Patiënten die sterven omdat ze genegeerd worden door het verplegend personeel. En een inkoper die het hele budget aan luiers heeft besteed en nu in een gratis auto rijdt die hij kreeg van het luierbedrijf. Ik kan me echt niet voorstellen hoe je zo moet werken. We spreken af dat we Tom en een Australisch echtpaar met een 4×4 zullen ontmoeten in Isiolo, zodat we voor de veiligheid samen vanaf daar naar Moyale kunnen rijden.
Anne en Reinier vervangen de nokkenasketting en geleider in Reiniers motor en vol goede moed rijden we de poort uit. Voor we de weg oprijden slaat Reiniers motor af en hij krijgt hem met moeite weer aan, de motor maakt nog steeds een akelig, schrapend geluid en binnen twintig minuten zijn we weer terug bij de Jungle Junction. Wat een frustratie! Het lijkt wel of we nooit uit Kenia wegkomen. De tijd begint nu ook te dringen en we maken ons zorgen of het nog wel haalbaar is in september terug in Nederland te zijn. De komende dagen werken Anne en Reinier hard. Het blok gaat weer uit elkaar, de cilinderkop wordt afgevlakt, er wordt zelfs een nieuwe pakking en speciaal gereedschap gemaakt in een werkplaats waar alleen maar Sikhs werken. Maar ook dit lijkt het echte probleem niet te verhelpen. Uiteindelijk blijkt het lucht-benzine mengsel niet de goede verhouding te hebben en er wordt een kleinere sproeier in de carburateur gezet. We horen het verschil meteen, de motor loopt eindelijk beter dan ooit te voren! Ook Anne besluit er een andere sproeier in te zetten omdat beide motoren al sinds Zuid-Afrika kampen met een haperende motor met een veel te hoog benzineverbruik.
Merijn en ik vullen onze dagen met lezen, boodschappen doen, koken en kletsen met de anderen op het terrein. Er zijn twee jonge Zuidafrikaners uit Durban aangekomen, Teeny en Nick, op KLR’s met zelfgemaakte koffers die op weg zijn naar Nederland. We nodigen ze uit langs te komen en Reinier zorgt voor een uitnodigingsbrief om een Schengenvisum te krijgen. Ook onze Duitse vrienden met het Zweeds legermobiel komen de laatste avond langs en we maken er een gezellige laatste avond van. ’s Ochtends nemen we weer afscheid en iedereen leeft met ons mee of we het deze keer wél gaan halen naar de Ethiopische grens.
We rijden door een groen, golvend landschap langs Mount Kenia, waar ons helaas geen blik op gegund wordt door de bewolking die met regen dreigt. In dit landschap is het moeilijk voor te stellen dat er een paar honderd kilometer verderop mensen doodgaan van de honger en dorst. Zeker wanneer we door enorme landbouwvelden met mais en graan rijden die me aan Frankrijk doen denken, zeer opmerkelijk in Afrika. Ook rijden we door een enorm blubberdorp en alle vier slaat ons de schrik om het hart, is dit wat er komen gaat? Het lange wachten heeft ervoor gezorgd dat ik veel te veel informatie over deze route heb ingewonnen met bijbehorende foto’s van de verschrikkelijke weg die voor ons ligt. Ik merk dat ik er echt tegenop ben gaan zien.
Met deze gedachtegang rijden we naar beneden en lijkt het wel of we een ander land binnen rijden. De mensen zien er heel anders uit, slanker en lichter van kleur, meer moslims en het wordt kurkdroog, stoffig en heet. Verbazingwekkend hoe land en klimaat binnen enkele tientallen kilometers zó drastisch kunnen veranderen. We rijden Isiolo binnen en slaan een stoffige, stenige weg in naar een camping. Het wordt gerund door een oudere Deense dame die hier al zes jaar zit en met een Samburu man getrouwd is. Het is een lieve dame, maar ik vraag me echt af wat je hier moet in zo’n onherbergzaam gebied in een voor ons zo vreemde cultuur. Ze vertelt dat ze zich economisch in zo’n moeilijke positie heeft gemanoeuvreerd dat het bijna onmogelijk is voor haar terug te keren naar Denemarken. Maar ze vertelt erbij dat haar leven niet zo moeilijk is als de weg van Marsabit naar Moyale…..
De volgende morgen sta ik op met gemengde gevoelens. Ik vind het fijn dat we eindelijk weer op weg zijn en onze reis vervolgen maar tegelijkertijd zie ik echt op tegen wat komen gaat. Maar ach, we hebben ook al een hoop gedaan en tenslotte is het echt slechte stuk maar 250 kilometer. De eerste 120 kilometer richting Marsabit zijn splinternieuw, zwart asfalt. We rijden door een prachtig woestijnlandschap met bergen, struisvogels en kamelen. Als ik een foto maak bij een verkeersbord met de af te leggen afstanden krijg ik mijn motor niet meer gestart. Accu leeg. Het slechtste scenario speelt door mijn hoofd, de omvormer is doorgebrand en we moeten terug naar Nairobi. ‘Nee, dat nooit!’. Het lukt de motor aan te duwen en ik laat mijn licht uit om de accu te kunnen laden. Het lijkt goed te gaan. We lunchen in het zand omringd door wat jongetjes die net uit school komen, maar niet écht dichtbij durven komen. Een paar minuten later houdt het prachtige asfalt abrupt op en begint de hellroad naar Moyale.
Het is heet, de zon brand op ons neer en in een klein dorpje gooit een jongetje een steen tegen m’n helm. Hmm, dat voelt niet erg welkom. Aan de andere kant, waarom zou iedereen vriendelijk zijn? Komen wij met onze dure motoren en spullen door een rampgebied rijden waar grote droogte en hongersnood heerst. Ik ben het alweer snel vergeten en concentreer me op de weg die de eerste kilometers voornamelijk uit ‘wasbord’, zand en grind bestaat. Ik merk dat het goed te doen is wanneer ik ga staan. Zo kan ik best vaart maken en ook nog van de omgeving genieten. Af en toe zien we een wervelwind van zand in de verte over het steeds leger wordende landschap trekken. Ik realiseer me dat ik echt van de woestijn met zijn leegte, vergezichten en desolaatheid ben gaan houden. Als je als mens de kracht van de natuur kan voelen en je bewust wordt van je eigen nietigheid in de wereld om je heen. Een wereld die respect en ontzag afdwingt. Het verbaast me dan ook iedere keer weer dat er mensen zijn die in zo’n godvergeten oord leven, een paar hutjes van takken, gras en plastic. Kilometers niets dan zand en stenen en dan opeens loopt daar weer iemand, met of zonder vee. Waar komen ze vandaan en waar gaan ze heen? Anne en ik stoppen voor een aantal overstekende koeien en worden door een man met een kalasjnikov gevraagd om wat te eten of anders geld. We wimpelen het vriendelijk af en we vervolgen zonder problemen onze weg. Het zet me wel aan het denken over alle bandieten verhalen. We hebben inmiddels zoveel mensen met wapens gezien dat we niet snel onder de indruk zijn. Bovendien kan ik me goed voorstellen dat mensen in deze oorden zichzelf willen beschermen. In Nairobi lazen we nog in de krant dat er rond Isiolo in een dorp 2000 stuks vee gestolen werden waarbij een aantal mensen om het leven kwamen. Het leven is keihard hier.
Bijna in Marsabit staat er een vrachtwagen langs de weg met een kapotte schokbreker, het lot dat vele voertuigen op deze weg treft. De jongens houden me aan en vragen me water, een gunst die je natuurlijk niemand in deze contreien kan weigeren. Dus ik vul hun flesje met water uit mijn jerrycan. Gelukkig zijn we bijna bij de camping. Er is inmiddels een flinke wind opgestoken en als we de camping oprijden ben ik helemaal kapot. We worden hartelijk ontvangen door een paar Italianen en Zuidafrikanen die naar het zuiden rijden. Ik krijg een koud biertje in mijn handen gedrukt en we proosten op het heelhuids behalen van de eerste etappe. We zetten onze tenten achter een muurtje ter bescherming van de wind, maar alsnog is het niet heel prettig in deze harde wind die de hele nacht aanhoudt. We willen vroeg vertrekken, maar het waait zo hard dat we besluiten even te wachten. Eenmaal op de motor valt het gelukkig mee. Als we het dorp uitrijden zien we een groot voedseldepot en stromen mensen met broodmagere koeien, kamelen en ezeltjes bepakt met jerrycans op zoek naar water. De eerste kilometers vallen reuze mee, ik geniet van het landschap en we passeren een reuzekrater. Is dit deel van de Riftvalley of een meteoorinslag? Voorbij de krater komen we weer op het wasbord terecht, deze keer met meer grind en stenen. Terwijl ik een heuvel naar boven rijdt en probeer foto’s te maken van Anne die kiest voor het zandpad naast de weg, zie ik Reinier onder aan de heuvel liggen en niet opstaan. Dan is er echt wat aan de hand denk ik en ik haast me naar beneden terwijl ik Anne roep. Zijn motor schoot onder hem vandaan terwijl hij van de ene track naar de andere over een richel grind probeerde te rijden. Zijn been is verdraaid onder zijn koffer en hij heeft veel pijn aan zijn enkel en knie. Hij kan wel staan ik geef hem twee rekkousjes. Pffff, je wil hier écht niets breken in deze droge, hete, lege woestenij. Gelukkig komt er nog wel af en toe een vrachtwagen voorbij. Toch zakt de moraal wel een beetje. We zien ook hier en daar een dode kameel, een koe, een geit. Als zelfs kamelen het hier niet redden, wat doen wíj hier dan….? Maar ja, we hebben weinig keus. Als we naar Ethiopië willen is het hier of via Lake Turkana en dat hebben we ook al geprobeerd. Het lukt me wel weer de moed erin te houden, het gaat zelfs beter en ik kan weer wat vaart maken, zelfs op het zand……dacht ik. Totdat het zand dieper is dan gedacht, inschattingsfoutje en ik lig weer onder mijn motor. Deze keer onbewust gedacht “Weg van de koffers”, dus nu komt mijn dijbeen onder m’n stuur. Auwwww. Er komt gelijk een mooi ei op en het zelfvertrouwen is weer flink gezakt. Ik vind het echt zwaar en als we daarna in een spoor van grind en stenen terecht komen heb ik het echt gehad. Zeker als ik ook nog eens verrast word door een wel heel plaatselijke zandstorm die zo mijn voorruitje van de motor trekt en meters verderop op de lavastenen kapot smijt. Flabbergasted! Merijn noemt het de hand van de duivel, deze dustdevil die me aanviel. En alsof het allemaal nog niet gek genoeg is, had Reinier op hetzelfde moment een ontmoeting met een klein mannetje die een slokje water vroeg en in één slok driekwart van zijn anderhalve literfles leegdronk.
Ik laat m’n motor nog een paar keer vallen. Ik ben kapot, lichamelijk en mentaal. Ik red het alleen door een amuzikaal deuntje op te dreunen: “Lekker voor je kijken, lekker rijden, gassen, gassen, gassen….” en dat terwijl ik de gedachte “ik ga vallen…..ik val, ik val, ik ga vallen” buiten moet houden en de motor rechtop. De omgeving, waar ik eerder zo van genoot, schijnt me vijandiger en troostelozer toe dan ooit. Na meer dan honderd kilometer grindbak, pauzeren we onder de enige boom in de wijde omtrek, voor we aan de laatste twintig kilometer naar Torbi, het enige dorp tussen hier en Moyale beginnen. Het einde van deze verschrikkelijk lange dag is in zicht. Denken we…….Anne’s motor wil niet starten. Hoeveel pech kun je hebben? Het wordt bijna donker en er is hier werkelijk niets dan zand, stenen en wind. We zijn genoodzaakt hier een kampeerplek te zoeken en zien een enigzins lege zandplek, een stuk van de weg af. Terwijl Merijn en ik soep koken, halen Reinier en Anne de carburateur uit elkaar, de sproeier blijkt verstopt door een stuk vloeibare pakking. We kunnen morgenvroeg weer verder! Ik vind het bijna jammer, want ik had al bedacht dat we alle motoren op een vrachtwagen zouden zetten om naar Ethiopië te rijden.
Tijdens het koken zien we zaklampen op de weg richting ons komen. Het blijken kamelenhoeders te zijn. Ook later, als we in de tent proberen te slapen, komen er een paar langs die we horen lachen als ze onze tentjes zien. Een beetje spannend is het wel, zo open en bloot langs de weg en wie weet wat voor wilde dieren om ons heen. De wind blaast het zand tegen de tent en ik ben ook een beetje bang dat we straks niet meer kunnen ademen. ’s Ochtends blijkt dat Reinier hetzelfde dacht en hij meende ook nog wat leeuwen om de tent te horen sluipen.
De nachtrust heeft me goed gedaan en de wereld ziet er weer een stuk rooskleuriger uit. Uit de verte komt er een man naar ons toe lopen. Hij draagt een lap om zijn middel met een mes, een trui en en een tulband en hij heeft een stok en een flesje modderkleurige vloeistof bij zich. Hij zegt ons vriendelijk gedag, steekt de weg over en verdwijnt weer aan de horizon. De weg blijkt een stuk beter. We hebben het ergste stuk gehad. Af en toe schrikken we weer even als er weer wat meer grind op de weg ligt. Maar het overgrote deel is harde leem met wat stenen. Na Torbi is het weer voornamelijk wasbord, maar dit vinden we inmiddels een heerlijk goede weg! Er zijn nu ook meer mensen langs de weg, voornamelijk op weg met honderden kamelen. Het land wordt langzaam groener en we rijden de heuvels in op weg naar de grens, waar het asfalt even abrupt weer begint als waar het eerder ophield te bestaan. We zijn in Ethiopië!!!!